J.C. van Schagen


(uit: 'Ik ga maar en blijf', gekozen en ingeleid door Ingmar Heytze, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam)






NARRENWIJSHEID


Niets is, dat niet goddelijk is
daarom wil ik niets uitzonderen
ik geef geen namen

ik laat adel en schoonheid liggen, ik vraag niet naar recht
ik blijf niet staan bij slecht en lelijk
goed en deugdzaam gaan mij niet aan

de regen regent over bos en zee en over de stille velden
in de slootjes regent de regen, op de verre buitenwegen en op
het zinken platje van de keuken
in de vuile gootjes van de binnenstad regent de regen en de
regen regent op de keetjes van de burgerwacht
en op het trottoir met de natte krant, de uienschil en het
lucifertje
de gevangene in zijn cel hoort de regen, de moeder staat voor
het raam met haar kindje
de kelner staart in de regen door de spiegelruit voorbij het
kleintje koffie
de politicus loopt op en neer in zijn kamer en bedenkt wat hij
zeggen zal, maar hij blijft staan en luistert naar de regen
de regen regent over de schepen in de havens, over het station
en de emplacementen, over de fabrieken buiten de stad
en over het oude paard van de kolenwagen aan de overkant
zachtjes ritselt de regen in de graskantjes van de weg
hij leekt langs de planken van het fietsenhok en langs het
warme gezicht van het schoolmeisje
langs het gelaat van de oude man, die heeft liefgehad langs
de vale gezichten van de chauffeur en de journalist met zijn
potloodje
op de rode pannendaken der oude huizen, op de afdakjes en
de binnenplaatsen, in de steegjes en de hofjes en in de groene
grachten van de oude stad regent de regen
hij regent pokkeputjes in het kille strand, waar het seizoen
verkeken is
op de daken der hotels met de rood pluche kamertjes regent
hij, over de lege ambtenaarsbuurten en de bouwterreinen
op de tramremise en de kar van de bakker, op de werkman
van het sintelpad
en er is een diepe, zwarte toon gekomen in de dingen oud en
dromerig en vertrouwd

zo regent de regen
daarom geef ik geen namen
ik ga maar en ben





REGEN


Nu krijgt de grijze straat donkere spikkels
en in de lucht gaat het suizen
een vlucht van duizend onzichtbare voetjes ijlt voorbij
nu ga ik leven
nu komt hij
nu komt de grote regen
en ik tril, als een dankbaar blaadje
dat almaar willig meenikt
met de dans van de grote regen

nu komen de moederwolken
die geven de regen
en de huizen worden donker
ze fronsen de wenkbrauwen om te denken
de oude huizen zetten een peinzend gezicht
ze willen zich iets herinneren
maar het gaat niet en ze vergeten te denken
omdat alles luisteren moet
naar het lied van de grote regen

de mensen zijn weggegaan
de straat is leeg
want het moet stil zijn
in het huis van de grijze regen
nu is hij overal gekomen
over de stad en over de weiden
en over de huiverende slootjes danst de regen
hij ritselt stilletjes tussen het helm in het duin
en hij vertelt de bladeren van het statig bos

ik zit maar stil en raak verloren
in het feest van de wijde regen
in het feest van de vredige regen
in het feest van de grote regen





DE STERKSTE


Ik heb de tijd
ge moet u niet haasten, ik kan wachten
ge kunt mij gerust uitstellen van dag tot dag, ik ga niet weg
ge kunt uittrekken met de grote jacht, zolang ge moet
ik zal wel op uw huis passen
maar aan het einde, als ge terugkeert, rijk en machtig en zo moe
zal ik daar staan
dan zult ge mij herkennen en uw rust aan mij drinken

ik heb de tijd
ge moet niet zoeken, ik ben overal
ge hoeft niet te speuren in geheime boeken, ik lig open en bloot op straat
ge hoeft niet naar de weg te vragen, ge kunt mij niet missen
ge kunt gerust maar verder gaan en mij vergeten
maar ééns zult ge stilstaan, bevreemd om een oude herinnering
en ik zal voor u staan
dan zullen wij tezamen vloeien en hetzelfde zijn

ik heb de tijd
ge moet mij niet ontvluchten, ik ben onafwendbaar
ge kunt u vermommen en uw naam verliezen in de grote steden

ge zult daar oud worden en gezeten en geëerd en ge zult
nog wel eens om mij lachen als om een kinderbijgeloof,
dat zijn greep reeds lang verloor
maar onontkoombaar is mijn nadering en die verre dag,
dat gij mij in de ogen zien moet
en verzinken

ik heb de tijd
ge behoeft mij niet te weerleggen, ik heb geen gelijk
ge behoeft uw stem niet te verheffen, ik zal zwijgen bij
uw betoog en ge kunt mij gerust bespotten, ge kunt mij in metselen met uw argumenten
ik zal mij niet verzetten
maar aan het einde zult ge uw gevangenis leeg vinden
want mijn wezen is niet van tijd en ruimte en het komt
en gaat uw bewustzijn voorbij
dan zult ge zwijgen en vergaan

ik heb de tijd
ge hoeft u niet te wapenen, ik strijd niet
ge kunt mij gerust verdringen, ik sta niet op mijn plaats
ge kunt mij dwingen met geweld, ik ben zwak als water
ge kunt mij doden, ik hecht niet aan mijn vorm
maar onder uw handen zal ik opstaan, want ik ben
onverdelgbaar, ik ben als het ether, dat stof en ruimten vervult
en als ge gans en al verwonnen hebt en triomferend praalt ten troon
dan zult ge rijp en mij toevallen, als een beurse vrucht

ik heb de tijd
ge kunt gerust wat spelen, ik kan wachten
ge kunt uw deugden verplegen en verzaken wat laag is en gemeen
ge kunt uw pijlen op alle doelen schieten, ik kan wachten
ik kan wachten uw leven lang, ik kan wachten reeksen van geslachten
ik kan wachten volkeren en beschavingen voorbij
ik kan wachten de gang ter tijden
maar ééns, een dag, als de golven komen
zullen wij samen zijn
niet dan wat water van de grote zee